BLOG: �Het architectuurdebat is dood, leve het architectuurdebat�

In januari 2009 publiceerde Bernard Hulsman in de NRC een artikel onder de titel: “Een Nederlands-mediterrane Boogie Woogie” met als onder titel “Mix van Arabische en westerse bouwstijlen moet ook allochtonen bevallen”. Het was m.n. dat woord bevallen waar ik bij stil bleef staan. Hulsman geeft een aantal voorbeelden van recente projecten van Nederlandse architecten, bepaald niet de minste. Vrij uitgebreid beschrijft hij het “multiculti”- wooncomplex Le Midi in Rotterdam en belooft ons dat er nog twee wijkjes in “oriëntaalse fusion-stijl”, geheten Le Riad en De Oriënt, zullen verrijzen. Alleen de namen al. De plaatjes tonen een wat zoetig complex met voor Nederland wat vreemde, gezochte kleuren, architectonische vormen en elementen. Het gaat mij echter niet in de eerste plaats om het hier getoonde resultaat, hopelijk een incident, maar om het principe, het debat. Moet je in de ontwikkeling van de (Nederlandse) architectuur je laten leiden door stijlelementen, kleuren, om tegemoet te komen aan leefgewoontes in andere landen, opdat het in de smaak valt van een deel van de zich hier vestigende bewoners. Bewoners van niet westerse origine die als de woningen eenmaal opgeleverd worden, voor het grootste deel gewoon in Nederland geboren zijn en vaak nooit in het land van hun voorouders geweest zijn. En wat te doen als die na een tijdje besluiten weer ergens anders te gaan wonen. Terecht waarschuwt Hulsman voor een exotisch sausje, om maar te zwijgen over het gevaar voor hoofddoekjes architectuur. De meeste inwoners van buitenlandse afkomst doen hun best om te integreren in de Nederlandse (ik spreek liever van westerse) samenleving. Het bouwen met referenties aan de landen van herkomst werkt m.i. anti –emancipatoir en heeft zelfs het gevaar in zich tot gettovorming te leiden. Dat kan niet de bedoeling zijn. Heel anders is het gesteld met het , eveneens in het boven genoemde artikel vermelde “moskee –verzamelgebouw” in de Amsterdamse Transvaalbuurt, waarvoor de architect zelf het begrip fusion-architectuur gebruikt. Ten eerste gaat het hier om een gebouw speciaal bestemd voor gebruikers met een bepaalde culturele/religieuze achtergrond. Ten tweede is het opgetrokken in donkere baksteen en voegt het zich perfect in de omgeving die gedomineerd wordt door de Amsterdamse school. Het gebouw zou een dochter kunnen zijn van het bijna aanpalende schoolgebouw, een fraai voorbeeld van de door de architect zo gewaardeerde bouwstijl.

Hoe dan ook, is het niet zo dat klimaat, (lokale) cultuur, materialen en technieken, belangrijke factoren zijn die van invloed zijn op de verschijningsvorm van architectuur, architectuur die helpt je bewust te maken in welk deel van de wereld je bent. Waar is dat er gedurende eeuwen wel degelijk sprake geweest was van uitwisseling van stijlen die tot ontwikkeling en verrijking van de architectuur geleid hebben. In de jaren zestig nog was het Aldo van Eyck die zich o.a. liet inspireren door wat hij had gezien bij de Dogon maar dat deed hij niet om die stammen te “pleasen”. Wel gaf het een impuls aan het toen nog in zwang zijnde structuralisme.

Stelling: aan “fusion-architectuur” met als doel bepaalde groepen in de samenleving zich thuis te laten voelen moeten wij ons niet wagen. Debat geopend.

P.S. Inmiddels zijn er een aantal publicaties verschenen die de Islam-architectuur in Europa aan de orde stellen, o.a. bij uitgeverij SUN en het NAi. Hierin gaat het echter uitsluitend over moskeeën.

Hans Davidson
April 2009.